Weer een aflevering van Call of Cthulhu, dit keer zijn de musketiers ontsnapt aan de gangen en de monsters onder Parijs. En ze gaan op zoek naar antwoorden.
Bernárd "Benno" de Rothschild
Malo de Guesclin (afwezig)
Albert D'Arcy
Gaston Eclair
Lotte, een weesmeisje
Maart 1626, Langs de Seine
De Musketiers hebben zojuist de gangen onder de Taveerne Le Poisson Rouge verlaten en staan nu op een kleine kade met een sloepje. Snel laden zij Damian de Salazar en Jean - Pierre in de sloep en stappen zelf ook in. Zij roeien de Seine over naar de andere oever. Wat zullen zij nu doen? Eerst naar Rue de Bac en verslag uitbrengen aan Monsieur de Tréville, of meteen door naar Rue de Grenelle om daar Alicia te bevrijden? Bernárd geeft aan dat hij toch echt ernstig gewond is en de hulp van de chirurgijn van de Musketiers nodig heeft.
Aan de andere kant van de rivier meren de musketiers het sloepje aan en stappen weer een kleine kade op. Daar hangen ook wat Parijzenaars rond, waaronder een klein meisje dat zwavelstokjes en rozen verkoopt. Ze ziet er wel erg hongerig en zielig uit en Musketier Albèrt besluit om haar mee te nemen naar Rue de Bac, waar ze een maaltijd kan krijgen. Kleine meisjes horen niet zo op straat rond te hangen. Het meisje volgt de musketiers vol vertrouwen en babbelt honderduit, ze heet Lotte.
Wanneer de musketiers door de straten van Parijs lopen, merken zij dat het erg druk is op straat. Op een kistje staat een man de toegestroomde bevolking toe te spreken. Het is lastig te volgen wat hij zegt, maar de toehoorders worden wel onrustig. Voordat er erg rellen kunnen ontstaan, komen er al mannen van de Kardinaal de hoek om! De musketiers zijn niet in staat om nog een confrontatie met de mannen van de Kardinaa te overleven en zij duiken snel een steegje in. Lotte blijft achter. Even willen de musketiers nog teruggaan om haar te halen, maar dan zegt Albèrt hen dat zij zeer laag op de prioriteitenlijst van de musketiers staat. De musketiers vluchten verder, terwijl Lotte behulpzaam de steeg aanwijst, waar de musketiers in verdwenen aan de Garde van de Kardinaal.
De musketiers zijn niet voor één gat te vangen en niemand kent de achterafstraatjes van Parijs beter dan zij. Al snel verstommen de geluiden van de achtervolging. Maar dan kijken de musketiers eens om zich heen. Er zijn wel erg veel gargoyles op de daken van de huizen in deze achterafwijk. En net wanneer zij zich daarover verbazen, opent er een zijn vleugels en duikt naar beneden, gevolgd door een andere. Het zijn gruwelijke monsters, onder ogen of mond. Zij proberen Damian de Salazar te ontvoeren!
Ondanks de schrik, weten de musketiers wat ze moeten doen. Ze trekken hun rapieren en vallen aan. Al snel vliegen de monsters weer weg. Wat is er toch gaande in Parijs?
Hierna komen de musketiers zonder kleerscheuren aan bij hun hoofdkwartier aan de Rue de Bac. Bernárd en Damian de Salazar zijn ernstig gewond en laten zich oplappen door de chirurgijn, terwijl Richard, Albèrt en Gaston verslag uitbrengen aan Monsieur de Tréville over hun avonturen. Deze luistert aandachtig en deelt zijn gedachten met hen. Er is iets gaande in Parijs, er lijken duivelse machten aanwezig te zijn, die hun eigen plannen hebben. De mannen van de koning moeten daar tegen optreden.
Terwijl Damian de Salazar voorlopig is uitgeschakeld, moeten de musketiers met de derde sleutel van Salomon naar de Rue de Grennelle 24 gaan, en daar uitvinden wat er gaande is.
Verder verdiept Gaston zich ook in het adres van de Rue de Grennelle, het ligt in een wat betere wijk van Parijs en is een soort stadsvilla. De eigenaar is een edelman, Henri d'Ardenne, Comte de Mauvache. Deze man is rijk genoeg om een pied-à-terre te hebben in Parijs, terwijl hij het grootste deel van de tijd ergens anders woont. Het is nog maar de vraag of deze Comte de Mauvache weet wat er in zijn huis gebeurt.
Wanneer de musketiers de volgende dag door de Rue de Grennelle lopen, zien zij een magnifiek pand, een enorm huis, met een omheinde tuin. Het is schitterend, maar wanneer ze dichterbij komen, lijkt het of Gaston het huis ineens met andere ogen bekijkt. De toegangspoort is roestig, de tuin is volledig overwoekerd en de verf bladdert van het huis af.
Wanneer de musketiers door de poort het terrein willen betreden, worden zij tegengehouden door twee onguur uitziende bewakers. Na enig soebatten mogen ze doorlopen naar het huis. De tuin is niet alleen verschrikkelijk verwaarloosd en overwoekerd, het komt ook sinister over. Overal kruipen dikke naaktslakken, die dikke slijmsporen achterlaten. Verder groeien er enorme paddenstoelen op allerlei omgevallen bomen.
Eenmaal aangekomen bij de voordeur, gaat deze vanzelf, krakend open, wanneer de musketiers aankloppen. Zij lopen een lege hal in, waar een paar fakkels met flakkerende vlammen licht geven. Bovenaan de trap naar de eerste verdieping staat een man, die er wel erg slecht uitziet. Hij is zeer mager, heeft diepliggende ogen en spreekt geen woord. Hij komt de trap af en neemt het boek van de musketiers aan en plaatst het in een kleine vrachtlift, die meteen begint te ratelen. Wanneer de musketiers hem vragen stellen, over Alicia, wijst hij alleen naar de grote trap naar de eerste verdieping.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten